Dan heb je dus een enorme vlaag inspiratie achter de rug, je hebt er wat transpiratie aan toegevoegd en alle letters die je getypt hebt, vormen zowaar een afgerond verhaal. En dan?
Er zijn duizenden mensen die tienduizenden manuscripten geschreven hebbben. Wanneer besluit je dat jouw manuscript goed genoeg is?
Dat blijft een lastige vraag. Want wat is goed genoeg? Hoe hoog leg je de lat? Ik zal de eerste zijn die toegeeft dat er nog best gesleuteld had kunnen worden aan mijn manuscript. Maar ik denk ook dat je nooit uitgesleuteld bent. Je blijft dingen zien, die anders zouden kunnen. Ik merk dat met mijn artikelen voor de krant ook. Die schrijf ik vrij vlot, dan laat ik ze even liggen, herlees ze, verander nog wat kleine dingen en stuur ze in. Maar dat betekent niet dat ik er dan van overtuigd ben dat het een briljant stukje is geworden. Af en toe ben ik er erg tevreden over, maar ik zit ook weleens hardop te schelden achter mijn laptop. “Het is echt een stukje van niets! Het lijkt nergens op!” Dan moet ik mezelf even flink beetpakken en een objectieve bril opzetten. Staat alles wat belangrijk is er in? Geen stijlfouten, geen spelfouten? Is het antwoord op deze vragen ja, dan stuur ik het naar de redactie. En ik heb nog nooit een stukje teruggekregen.
Ik schrijf voor een streekkrant, dus ik hoef ook geen hoog wetenschappelijk niveau te halen. Het zijn eenvoudige onderwerpen; de opening van een jeugdhonk of een evenement op een basisschool . De mensen die ik interview zijn dertig jaar koster geweest of ze zijn voorzitter van de plaatselijke tennisvereniging. Dat past bij mijn schrijfstijl. Ik schrijf niet eens over plaatselijke politiek, omdat ik denk dat ik daar niet de juiste insteek voor heb.
Mijn boek was nooit bedoeld als een hoogstaand literair werk. Dat is mijn stijl niet. Ik wilde gewoon een boek schrijven zoals ik ze zelf graag lees. Eenvoudige romans over echte mensen in herkenbare situaties. Niet te ingewikkeld, maar wel met een klein beetje diepgang. En een schrijfstijl die prettig leest, maar niet te kinderachtig is.
Het voldeed dus aan mijn eigen normen. Niet briljant, maar goed genoeg. En dat oordeel werd bevestigd door mijn destijds vijftienjarige dochters. Ze vielen niet binnen de doelgroep, want het is een boek voor volwassenen, maar ik hecht veel waarde aan hun oordeel. Ze lazen overigens wel meer boeken voor volwassenen, voor hun literatuurlijst, maar ook voor de lol. Deze twee boekenwurmen hebben heel verschillende voorkeuren. De één leest het liefst romans en chicklit, de ander houdt van fantasy en thrillers. Hun reacties vielen me honderd procent mee. Ze grinnikten als iets grappig bedoeld was, vonden de gesprekken tussen mijn hoofdpersoon en haar stiefkinderen vertederend en maakten zich boos over de inmenging van de moeder van de overleden vrouw van de mannelijke hoofdpersoon. En allebei vonden ze het een leuk boek. Dat gaf me net het beetje extra zelfvertrouwen dat ik nodig had. Het vinden van een uitgever valt niet altijd mee. Mijn eerste boek, dat ik in 1999 schreef, was een combinatie tussen een thriller en een roman. Ik stuurde het eerst op naar de uitgever van Leni Saris. Het werd afgewezen omdat het “niet commercieel aantrekkelijk” was. Ik vermoedde dat het thrilleraspect dan toch te sterk was en ging op zoek naar een uitgever in dit genre. Het kostte me een paar uur zoeken in de bibliotheek voor ik een aantal thrillers gevonden had die door Nederlanders geschreven waren (het zijn er nu meer, denk ik) en ik stuurde mijn manuscript naar de uitgever van Jacob Vis en Jan Kremer. Hoe dat afliep heb ik al verteld, het werd afgewezen, maar ik kreeg wel een uitgebreide brief met veel aanwijzingen.
Bij deze tweede roman was de keuze minder moeilijk. Ik had toevallig kort daarvoor gezien dat diezelfde uitgever (Ellessy) nu ook liefdesromans uitgaf. Ik had er een paar gelezen en vond dat ik dat niveau wel ongeveer bereikt had. Dus zocht ik de website van de uitgever op en keek hoe hij zijn manuscripten aangeleverd wilde hebben.
(Dat is echt heel belangrijk. Mocht je dat soort informatie niet kunnen vinden, bel dan de uitgever even en vraag hoe ze hun manuscripten het liefst ontvangen. Het voorkomt dat je ergernis werkt door verkeerd aanleveren. Sommige uitgevers (inclusief de mijne) hebben het liefst geprinte manuscripten om de simpele reden dat ze anders enorme kosten moeten maken om alles wat ze toegestuurd krijgen door te lezen. Je hebt dan dus kans dat een worddocument niet eens gelezen wordt. Andere uitgevers hebben een andere manier van werken en ontvangen juist liever digitale manuscripten.)
Ik stuurde dus een geprinte versie en een nette brief met een synopsis. Binnen twee weken lag er een brief in de brievenbus met het verzoek of ik een optie wilde verlenen en na een aantal maanden gespannen wachten kwam het verlossende woord: “We gaan het uitgeven.”
En ja, dat voelt geweldig. Als ik langs de plek rijdt waar ik dat hoorde (ik zat op dat moment in de auto), voel ik het nog steeds!
Gastblog op Trouw Schrijf! – Wanneer is het goed genoeg?
Categorie: Persoonlijk