Het leek een gewone week te worden. Stofzuigen, dweilen, soppen. Wassen en strijken. Het hele normale huishoudelijke rijtje. Plus een beetje meer, want zaterdag is Miriam jarig. Rare gewoonte eigenlijk, extra goed schoonmaken voor je veel visite gaat ontvangen, want je ziet er niets van met een kamer vol mensen en als ze weg zijn kun je weer overnieuw beginnen. Maar goed, ik wilde het toch.
Maandag begon ik dus met frisse moed. Ik had ook nog een interviewtje met twee leuke kapstertjes bij mij thuis en een spoedklusje in het dorp, deed een bestelling en werkte mijn website af.
Begon ‘s avonds zelfs met het redigeren van mijn boek, een klusje dat ik maar bleef uitstellen. Schrijven is namelijk erg leuk, maar zelfs een goed verhaal wordt vervelend als je het voor de zesde keer in twee maanden leest. En dan nog al die verbeteringen… Ik ben een heel luie typiste namelijk, ik sla trema’s en accenttekens altijd over. Als ik in het vuur van mijn verhaal eerst de juiste controltoetsen-combinatie moet zoeken, ben ik er weer helemaal uit. Maar als je dat meer dan vijftigduizend woorden lang doet, is het bepaald geen gemakkelijke klus om alles alsnog toe te voegen. Ik heb dus het schone voornemen er in het vervolg op te letten. Helaas is mijn nieuwe roman ook al ruim dertigduizend woorden groot…
Maandag was dus een fijn dagje, beetje huishouden, beetje werken, beetje rommelen. En ik wilde dinsdag lekker zo doorgaan. Badkamer grote beurt geven, kledingkast uitmesten, dat soort dingen. Ik stond dat tijdens het aankleden allemaal te bedenken en bukte me om mijn sok op te rapen. En kon toen niet meer overeind komen, want er schoot iets in mijn rug.
Acute rug, noemt onze huisarts het. Spit, noemden wij het vroeger en ik vind dat nog steeds een mooiere benaming. Hoewel die rug wel erg acuut was, natuurlijk. Ik liet me voorzichtig op het bed zakken. Voorover, want zo stond ik. Dat was niet slim, weleens geprobeerd je om te draaien met een ding in je rug? Dat valt niet mee. Met veel moeite wist ik mezelf overeind te krijgen en met nog meer moeite (kruipend) kon ik beneden en bij de bank komen. Boven blijven was geen optie, ons enige toilet is tenslotte ook beneden.
Ik lag dus de rest van de dag op de bank. Moest af en toe wel heen en weer naar dat bewuste kleine kamertje, maar dat lukte gelukkig. Met heel veel moeite dan. Maar verder moest ik overal voor om hulp vragen. Iets drinken, iets eten, mijn boek, mijn computer, de telefoon opnemen, de deur opendoen, de kat eten geven en de kattenbak schoonmaken. De kat snapte er ook niets van, die kwam steeds naast me op de grond zitten en bleef me met grote ogen aanstaren. Blijkbaar vond hij het heel raar, zo’n vrouwtje dat maar steeds op de bank blijft liggen. Als ik dan weer eens een toilettochtje maakte, ging hij helemaal blij op het aanrecht staan. Dat is zijn vaste aai-plekje, dat stukje aanrecht ligt namelijk op de route van de huiskamer naar keuken, gang, toilet, badkamer, buitendeur en tienerkamers. En iedereen die erlangs komt geeft hem een aai. Een schootkat is het niet, maar aanhankelijk is hij dus wel.
Voor de dochters was het ook erg vervelend. Want er had er één een spin in haar kamer en ik ben hier degene die die beesten weghaalt. Als ze niet te groot zijn, zet ik ze netjes buiten. Maar ja, ik kon niet eens de trap op om te gaan kijken, hoe groot en hoe eng het beest was. Moest het arme kind zelf met de stofzuiger in de weer. Wat eigenlijk opvoedkundig wel een goede stap was, maar heel wat voeten in aarde had, omdat ze eigenlijk haar kamer niet meer in durfde. Ik snap niet waar mijn dochters die spinnenfobie vandaan hebben (hoewel, echtgenoot blijft er ook liever bij uit de buurt). Ik ben niet dol op van die hele grote, maar die haal ik dus weg met de stofzuiger. Dat is bij ons ook standaard de vraag als een dochter komt melden dat er een ongenode spinnengast in haar kamer is: is het een stofzuigerspin of een kleine? Zij vinden het al snel een stofzuigerspin trouwens.
Tegen de avond nam ik een pijnstiller, toen werd het te erg. Ik mocht van echtgenoot eigenlijk geen pijnstillers, want hij was bang dat ik de boel dan ging forceren. Waar hij wel een beetje gelijk in had, want zodra die dingen aansloegen, kon ik beter uit de voeten. Kon ik dus best wel even zelf de keuken opruimen (echtgenoot had gekookt, dat doet hij wel vaker, maar opruimen is altijd mijn taak). En toen bleek dat een beetje rondrommelen best wel ging, heb ik meteen ook de huiskamer maar opgeruimd. Want die was na een dagje al veranderd in een puinhoop. Er stonden vuile glazen, de salontafel lag vol post en de leesmap lag uitgespreid over de eettafel. Uiteindelijk zag het er erger uit dan het was. Ik was vrij snel klaar met opruimen en de vloer was nog redelijk schoon (nu niet meer, trouwens, ik heb hier vandaan prachtig uitzicht op modderklonten die iemand naar binnen gelopen heeft). Maar het moet wel even gebeuren en blijkbaar door mij, want de rest van het gezin zag het gewoon niet.
Eigenljk vond ik het wel fijn, die spin, de kat en die rommel. Wat natuurlijk een rare kronkel is in dat hoofd van mij. Maar dat krijg je, als je een dag lang niet kunt bewegen. Dan ga je van alles liggen denken. En ik dacht dus zomaar iets positiefs.
Op normale dagen tob ik er namelijk wel eens over dat ik best weinig doe. Je ziet er in ieder geval niet veel van, zelfs als ik uren gesopt heb. Maar schakel me één dagje uit en het wordt meteen een rommeltje, er komt een spinneninvasie en de kat raakt van slag… Blijk ik toch nog een soort van onmisbaar te zijn!
(p.s.: geen zorgen, vandaag gaat het alweer een stuk beter, ik loop al weer soepeler, kan weer wat dingen doen, zaterdag zal het wel over zijn.)
(p.s.2: nee, ik forceer niets, echtgenoot is thuis, die stuurt me regelmatig terug naar de bank om uit te rusten.)
(p.s.3: het boek is klaar, alle puntjes staan op de goede plaatsen. ik moest toch iets doen, terwijl ik op de bank bivakkeerde – handig zo’n laptop)