Ik hoef het grootste schrijf-cliché allertijden waarschijnlijk niet eens letterlijk te citeren. U weet vast wel wat ik bedoel. Googlend op de woorden schrijven, inspiratie en transpiratie, kwam ik er achter dat men het niet helemaal eens is over de verdeling. De één heeft het over tien procent inspiratie en de ander beweert zelfs maar één miezerig procentje inspiratie nodig te hebben. Maar het aandeel inspiratie is altijd heel klein. Zegt men. Noem me hebberig, maar ik doe het er niet voor. Wel als het gaat om het schrijven van artikelen voor de krant. Hoewel ik daar dan misschien ook weer meer inspiratie voor nodig heb dan de gemiddelde verslaggever, want ik wacht meestal tot me een pakkend begin binnenvalt. Heb ik eenmaal een eerste zin, dan volgt de rest vanzelf. En voor de schrijftechnisch begaafden onder u: dan voldoet mijn stukje ook keurig aan de wie-wat–waar-wanneer -waarom –norm. Tenzij we natuurlijk niet willen vertellen waarom, want dat gebeurt ook. Of staat er wel in uw krant dat een winkel een leuke actie houdt om zoveel mogelijk aan u te verdienen? Maar goed, we dwalen af, want mijn blog gaat natuurlijk over het schrijven van fictie.
Het zou prachtig zijn als ik kon beweren dat ik een vaste manier van werken heb. Met schema’s en overzichten of zoiets. Maar zover ben ik nog niet. Ik weet niet of ik ooit zover kom trouwens. Want ik ben van nature niet zo van de schema’s en overzichten. Ik begin gewoon en dan komt het min of meer vanzelf.
Ik schrijf dus wel degelijk vanuit een flinke dosis inspiratie. Mijn debuut “Huis vol verleden” kostte me weinig moeite. Ik had zo lang geen serieuze pogingen tot het schrijven van fictie gedaan, dat alle verhaallijnen en ideeën uit mijn onderbewustzijn in twee weken uitgroeiden tot een netjes afgeronde roman. Bijna dan. Want ik heb wel het begin een beetje aangepast om het te laten klopppen met de ontwikkelingen in de loop van het verhaal.
Ja, het kan. Een heel boek binnen een maand. En dat is dan dus bijna alleen maar inspiratie.
Mijn tweede roman schreef ik achter elkaar door. Tot halverwege. En toen liep ik vast. En ik bleef vastlopen, hoeveel pogingen ik ook deed. Dan kun je gaan transpireren tot je wegspoelt, maar het wordt geen goed verhaal. Ik liet het een tijdje liggen en had toen ineens wel inspiratie. Of een plotseling inzicht, zo kun je het ook noemen. Ik wilde namelijk maar niet accepteren dat de mannelijke hoofdpersoon die ik zo sympathiek vond eigenlijk helemaal zo aardig niet was. Toen ik hem door had, was de rest van het verhaal zo geschreven. Transpiratie? Een beetje. Maar toch ook nog heel veel inspiratie.
Nu ben ik bezig met een derde roman. En dat begint toch aardig op werk te lijken. Transpiratie dus. Het is een beetje een lastig verhaal. Ik had inspiratie en schreef een heel stuk in een mum van tijd. Toen stopte het. Ik las het verhaal nog eens door. Goed verhaal, niet goed beschreven. Te veel terugblikken, teveel uitleg, te weinig actie. Dus ik pakte de verhaallijn beet, nam een sprong naar wat daarvoor gebeurde en schreef het overnieuw. Tienduizend woorden later: nog steeds geboeid door het verhaal dat ik wilde vertellen, maar niet tevreden met wat ik geschreven had. Ik liet het even liggen en jawel: inspiratie. Nog verder terug in de tijd beginnen.
Dit boek schrijf ik blijkbaar achteruit. Heel vermoeiend. Maar nog steeds geïnspireerd.
De grote vraag is dan toch: hoe kom je aan inspiratie? Ga je daar op zitten wachten? Ook als het jaren en jaren duurt? Blijf je naar een maagdelijk wit scherm staren in de hoop dat je het ineens weet? Alsof het een gave van een hoger wezen is en helemaal niets te maken heeft met inzet en doorzettingsvermogen?
Nee, dat geloof ik niet. Ik denk dat er manieren zijn om inspiratie te krijgen. Om even terug te grijpen op die stukjes voor de krant: ik zou mijn deadline niet halen als ik passief bleef wachten op die ene briljante beginzin. Dat doe ik dus niet. Als het te lang duurt voor ik een goed idee heb, ga ik mijn aantekeningen uitwerken. De bijna onleesbare krabbels die ik maak tijdens een gesprek of toespraak typ ik dan letterlijk over, tot het verhaal vorm begint te krijgen. Wat het meestal doet.
En zo werkt het ook met fictie, denk ik. Inspiratie kun je op wekken. Door te brainstormen, door te spelen met losse verhaallijnen, door hard na te denken over je hoofdpersonen, door hard te werken.
Dat is transpiratie. Maar het eigenlijke schrijven – en daar blijf ik bij – is toch echt grotendeels inspiratie.
Gastblog op Trouw Schrijf! – Inspiratie en transpiratie
Categorie: Persoonlijk