Het is een veel voorkomende discussie onder schrijvers en aspirantschrijvers: ben je een plotter of een pantser? Oftewel: werk je het plot van je boek tot in detail uit voor je begint met schrijven of begin je gewoon en zie je wel hoe het loopt? Dat laatste heet in het Engels “flying by the seat of your pants” en daar komt de naam “pantser” dus vandaan.
Ik heb het al vaker toegegeven: ik ben absoluut een pantser. Maar ik weet niet of het echt iets is waar je trots op moet zijn of wat je moet promoten als de enige manier om het te doen. Voor mij werkte het gewoon zo. Ik ging zitten met een vaag idee en dan rolde er een boek uit. Het nadeel is dat je veel meer moeite hebt om toch iets te produceren dan wanneer je volgens een schema werkt. Vandaar dat er afgelopen jaar geen nieuw boek uitkwam. Want er rolde niets uit.
Een paar weken geleden realiseerde ik me dat ik het misschien toch te gemakkelijk heb laten zitten. Ik kan wel degelijk plotten. Voor de doktersromannetjes moest ik van tevoren een samenvatting indienen en dat ging ook prima. Er was binnen die samenvatting wel ruimte om erop los te fantaseren, maar ik had wel houvast. Ik heb ook wel eens met een meer gedetailleerde opzet gewerkt, omdat ik behalve aan mijn ingeleverde samenvatting ook vastzat aan een verplichte hoeveelheid woorden en vaste hoofdpersonen. En dat ging eigenlijk prima.
Ik ben dus nu toch maar bezig met een dergelijke opzet voor mijn volgende boek. Niet te gedetailleerd, want dat vind ik nog steeds geen doen, dan slaat het dood. Maar wel als houvast. En als stok achter de deur.
Mijn manier van opzetten:
1. Brainstorm.
Een nogal verwarde verzameling losse zinnetjes, ideeën en gedachten. Vergelijkbaar met dat vage idee waar ik normaal gesproken mee begin.
2. Plot en hoofdplot
Wat is het hoofdplot? Bijvoorbeeld – uit Incognito: fotomodel gaat undercover om zusje op te vangen en te beschermen tegen roddelpers
Minstens één, liefst meer subplots: Uit Incognito: zusje blijkt zwanger te zijn, problemen op werk, verliefd op baas.
3. Introductie
Bedenk een pakkende scene waarin de hoofdpersoon en/of het hoofdplot geintroduceerd worden.
4. Indeling
Normaal gesproken werk ik met drie delen die je “aktes” zou kunnen noemen – opbouw, climax, ontknoping. Volgens mij is dat ook wel aardig standaard, maar ik ga het niet opzoeken, want ik raak altijd in de war als ik lees hoe anderen vinden dat het zou moeten.
Hoewel ik het niet altijd op papier uitschrijf, verzin ik meestal wel ongeveer hoe ik het hoofdplot en de subplots ga uitwerken om mijn verhaal op de juiste manier op te bouwen. Het kan helpen om meteen te bepalen hoeveel woorden ik per deel gebruik (bij 50.000 woorden is mijn verdeling meestal 25.000, 15.000, 10.000), zodat ik met kleinere deadlines kunt werken. Ook kan ik op deze manier alvast vooruit verzinnen wat er gaat gebeuren.
De opbouw laat zien wat er speelt in het leven van de hoofdpersonen. Ik zet als het ware de stukken neer om het plot te gaan ontwikkelen en zorg dat de lezers (en ikzelf) de hoofdpersonen leren kennen.
De climax komt pas aan het eind van de tweede (middelste) deel, maar na 25.000 woorden begrijpt de lezer wel wat er allemaal speelt en moet er echt iets heftigs gaan gebeuren. Als ik nog niet heb verzonnen wat, is dit een goed moment voor een heftige ruzie, een nieuwe ontwikkeling of iets anders spectaculairs, dat dus uiteindelijk tot de climax leidt. In de laatste 10.000 woorden los ik het probleem op en werk ik losse eindjes af.
Dat klinkt alsof ik toch een plotter ben, zou je denken. Misschien wel. Soms denk ik dat het verschil meer zit in de manier waarop mensen plotten, dan in het wel of niet doen. Bij mij zijn de stappen niet helemaal van elkaar gescheiden.
Ik begin met dat vage idee en een heel los idee over het plot en de subplots.
Het kan zijn dat ik tijdens het schrijven ineens een extra subplot bedenk. Soms moet dat zelfs omdat ik er achter kom dat ik simpelweg te weinig materiaal heb.
Punt 3, de introductie, is voor mij waarmee het staat of valt. Het moet niet alleen voor de lezer pakkend zijn, maar ook voor mij. Als ik die eerste paar duizend woorden heb staan, moet het me grijpen, moet het me bijblijven. Dan moet ik denken : “dáár wil ik mee verder!”
En dan gaat het meestal vanzelf. Het voelt als “ik doe maar wat en het komt vanzelf”, maar ergens in de achtergrond speelt dan nog steeds die indeling in drie aktes mee. Ik ben, min of meer onbewust, toch altijd wel bezig om ergens naar toe te werken en dat dan weer netjes af te sluiten.
Ik ben een plotpantser. Of een pantsplotter. Een plantser. Die benaming heb ik ook al ergens voorbij zien komen.
Maar eigenlijk is het niet zo ingewikkeld. Ik ben een schrijver. En het allerbelangrijkste is dat er uiteindelijk een boek ontstaat.
Ja, dat is zeker handig. De verhalen waarin ik hopeloos vastloop zijn de verhalen waarvan ik geen idee heb waar ik naar toe wil. Ik werd ooit wakker met de laatste zin van een kerstverhaal in mijn hoofd en moest toen nog verzinnen hoe ik daar kwam. Dat verhaal is me het liefst van het hele rijtje kerstverhalen…
Ik hoop dat je een goede beoordeling krijgt!
Geertrude, ik ben niet bezig aan een boek, maar volg wel een schrijfcursus. Daarin leer ik dat het handig is een beetje te weten waar je heen wilt met een verhaal. Soms heb ik een eindzin van een stukje, maar dan moet de rest nog komen. De laatste opdracht was: schrijf een column over koken/eten. Ik wist meteen dat ik wilde eindigen met de box van Hello Fresh en dat is gelukt. De rest van het verhaal, dat ik nog moet insturen, was ook voor mij een complete verrassing. Reuze benieuwd hoe de coach het zal beoordelen.